CEBUD zet de bedragen op een rij.  Studeren aan een hogeschool of universiteit kost vandaag 5.960 euro per jaar voor kotstudenten, 4.980 euro voor een pendelstudent, die met een eigen  wagen rijdt en 1.830 euro voor een student, die het openbaar vervoer gebruikt. Een student die recht heeft op een studietoelage van de Vlaamse overheid betaalt veel minder inschrijvingsgeld en mag van die bedragen ongeveer 780 euro aftrekken.

Deze cijfers bevatten zowel directe als indirecte studiekosten en werden
berekend door CEBUD, het Centrum voor Budgetadvies en -onderzoek van de Thomas More hogeschool. Bij de directe studiekosten weegt het inschrijvings- of studiegeld zwaar door voor niet-beursstudenten. Bij de indirecte studiekosten doet de huur van een kot of verplaatsingen met een eigen wagen naar de campus de rekening serieus stijgen.

Studiegeld weegt door
Directe studiekosten zijn kosten die elke student moet maken om te kunnen studeren. De grootste uitgavenpost is het studiegeld. Dit academiejaar bleef het inschrijvingsgeld (na de grote stijging vorig academiejaar) ongewijzigd. Inschrijven aan een hogeschool of universiteit kost :
• 890 euro voor niet-beursstudenten,
• 470 euro voor bijna-beursstudenten,
• 105 euro voor beursstudenten.

Naast het studiegeld moet men ook de kosten voor cursussen, boeken, stages, labo's of ateliers, een computer, de nodige software en een printbudget rekenen. De hoogte van die kosten is zeer sterk afhankelijk van de gekozen studierichting. Gemiddeld bedragen ze 741 euro per jaar voor een bacheloropleiding aan de hogeschool.

Neem het openbaar vervoer
Indirecte studiekosten hebben betrekking op het vervoer van en naar de campus, het huren van een kot en andere schooluitrusting. Die liggen een stuk hoger voor kot- dan voor pendelstudenten.

Wie voor het openbaar vervoer kiest, is het beste af.

Kot. Op kot gaan, kost gemiddeld 4.329 euro per jaar, verplaatsings- en andere kosten inbegrepen. De kotprijs, gemiddeld 337 euro per maand, is de grootste uitgavepost bij de indirecte studiekosten.

De meeste universiteiten en hogescholen hebben eigen residenties met kamers waarvan de huurprijs afhankelijk is van het inkomen van de
ouders. Hierdoor ligt de huurprijs soms de helft lager dan wat op de privémarkt wordt betaald. In vergelijking met vorig jaar zijn de prijzen van studentenkamers weinig
geëvolueerd.

Trein. De gemiddelde prijs, die pendelstudenten betalen voor een treinabonnement
bedraagt 181 euro per jaar. Hiervoor is gerekend met een afstand van thuis naar
hogeschool / universiteit van 26 km. Wie verder van de campus woont, gaat sneller op kot. Wie dichterbij woont, betaalt natuurlijk minder.

Eigen wagen. Wie voor die verplaatsing een eigen wagen gebruikt, betaalt minimaal rond de 3.335 euro per jaar. Daarin is begrepen de afschrijvingskost van een tweedehands-benzinewagen, de prijs van een verzekering voor een jonge bestuurder, belastingen, de autocontrole, het onderhoud en de brandstof voor 10.000 kilometer.

Leefkosten
En dan zijn er nog de leefkosten. Het gaat om het dagelijkse levensonderhoud met
kosten voor voeding, kledij, ontspanning,... kosten die je ook maakt als je niet studeert. Volgens CEBUD bedragen deze leefkosten minimaal 6.373 euro voor een kotstudent en 6.131 euro voor een pendelstudent. Het verschil zit hem vooral in de hogere kosten voor voeding.

Wie op kot zit, kan thuis niet mee aanschuiven aan de keukentafel, maar zal af en toe gaan eten in een studentenrestaurant. Bovendien kan een kotstudent minder makkelijk economisch winkelen dan een gezin dat bestaat uit meerdere personen
(grotere verpakking).

In het globale pakket van de leefkosten gaat ongeveer een derde naar voeding
(2.143 euro voor kotstudenten en 1.946 euro voor pendelstudenten) en een iets groter aandeel naar ontspanning (2.271 euro). De overige leefkosten zijn o.a. kledij,
gezondheid, persoonlijke hygiëne, mobiliteit en de kosten verbonden aan een eigen slaapkamer.

Verschil met vorig academiejaar
Het studiegeld is hetzelfde gebleven en de prijzen van studentenkamers zijn nauwelijks gestegen. Bij de leefkosten zien we wel wat verschillen. De kosten voor huisvesting thuis zijn licht gedaald door prijsfluctuaties van stookolie en het toepassen van de nieuwe tariefstructuur voor water.

In de rubrieken ontspanning en mobiliteit zien we dan weer kleine prijsstijgingen voor heel wat producten en diensten (de prijs van een pintje, een Buzzy Pazz, zakgeld en kleding,...). De leefkosten werden daardoor ongeveer 150 euro duurder, een stijging die de index volgt.